DE ZONNEN Ik staarde in de groote, roode zon Zoo strak, zoo diep ik kon; En overal waar ik nu keek, Zag ik zonnen, vaal en bleek. Er danste uit ieder ding Een donkere, dreigende kring, Op den grond, op de muur, op de lucht, Een weemlende zonnenvlucht. Ze spritsten uit mijn oog En bleven op mijn hart. De laatste, die ik zag, hing hoog En zwart. 58 De Noodhoorn. Vaderlandsche liederen, Utrecht 1916, 63 p. 46 De Noodhoorn. Tweede uitgave, Tielt en Amsterdam 1927, 98 p. 55 De Noodhoorn. Vierde uitgave, Amsterdam 1932, 160 p. 162 De Noodhoorns uitgegeven in 1940, 1943 en 1975, 186 p.